De amandelboom is een elegante en sierlijke boom. Hij behoort tot de rozenfamilie, net als de kers en de perzik, en je ziet die verwantschap terug in de bloei: nog vóór de bladeren verschijnen, barst de boom los in een wolk van witroze bloesems. Vooral in het vroege voorjaar, als bijna alles nog kaal is, valt dat sterk op.
Hoewel we het over “amandelen” hebben alsof het noten zijn, zijn het technisch gezien zaden: de eetbare kern van een steenvrucht die lijkt op een kleine, harde perzik. De zoete amandel is de bekende die we eten, of het nu in marsepein, amandelmelk of amandelkoekjes is.
De boom komt van oorsprong uit het Midden-Oosten, maar groeit nu op veel plekken met een mediterraan klimaat. Zelfs in Munstergeleen. Hij houdt van zon, heeft warme zomers nodig om goed te kunnen rijpen en is niet bestand tegen late vorst, wat de teelt soms risicovol maakt.
De amandelboom heeft een vrij open, vaak wat spreidende boomvorm die met de jaren breder en grilliger wordt. In zijn jeugd is hij meestal smal en opgaand, met een centrale stam en omhoog groeiende takken. Maar naarmate de boom ouder wordt, buigen de takken meer uit en ontstaat er een luchtige, bijna vederlichte kroon.
Hij groeit niet uitzonderlijk hoog, gemiddeld zo’n vier tot zes meter, maar in gunstige omstandigheden kan hij de tien meter benaderen. De kroon is los van structuur, waardoor het licht makkelijk tussen de takken door valt. Dat maakt hem visueel heel aantrekkelijk, zeker in combinatie met de fijne bloesems of het smalle blad.
De stam is meestal vrij recht, met een gladde, grijzige bast in jonge jaren. Later wordt die bast ruwer en schilferiger, wat hem extra karakter geeft. De twijgen zijn slank en kunnen, zeker bij jonge bomen, wat roodachtig van kleur zijn. Opvallend is ook dat hij vaak wat asymmetrisch groeit, vooral als hij niet gesnoeid wordt, dat geeft hem een natuurlijke, wilde uitstraling.